Bookmark and Share

Poëzienacht

Over haar lach rolt de sneeuw, dartelend,
buitelend. In haar lies zit de maan bevroren,
als een dorre tak. Hoeveel stormen bevat
een oog? Hoeveel lentes bevat een heup?

En nog houdt het achterland haar taal gevangen,
gedrild in de voren van verlangen.
Elk woord dat haar ontsnapt, is verdampt,
ontsnapt aan de gloed die haar huid betovert.

De koning zal komen!
De koning zal komen!
Met zijn gouden ros, rillend als een knop.
Die in haar opstijgt - ranke glorie van openvallend licht.

(04.05.12)